[1]
In der schepping morgenstond
klonk der eng'len lied in 't rond,
toen Gods macht in 't maatloos diep
hemel, zee en aarde schiep.
[2]
Weder klonk der eng'len stem
bij de krib van Bethlehem,
toen Gods Zoon op aard' verscheen
als een kindje, arm en kleen.
[3]
Nog eens galmt der eng'len koor
met gejuich de heem'len door,
als Gods Zoon met majesteit
wederkomt in heerlijkheid.
[4]
Schoon der eng'len lied U prijst
en U eeuwig eer bewijst,
toch versmaadt G' o Heiland niet
't stamelende kinderlied
[5]
Eenmaal juichen in Uw naam
eng'len, mensen, kind'ren saâm.
Och, dat dan ook onze mond
mee moog' juichen in dien stond. |
|