1003 'k Ken een lied vol schone klanken

vorige pagina
[1]
'k Ken een lied vol schone klanken,
als een toon uit 't eng'lenkoor.
't Overstemt all' aardse moeite
en bereidt de hemel voor!
Van die zuiv're tonengolven,
vol van 's hemels harmonie,
is de weerklank vaak te horen
in schone melodie!
Zingt dat lied nu allen mee,
zingt dat lied nu allen mee!

Komt allen tezamen,
komt verheugd van harte,
Bethlehems stal in de geest bezocht;
zien w' er dat Kindje
tot ons heil geboren.
O, laten wij aanbidden,
o, laten wij aanbidden,
o, laten wij aanbidden die Koning!
[2]
'k Ken een lied, zacht, lieflijk klinkend,
't is een echo van omhoog.
't Openbaart de zegeningen
uit de reine hemelboog!
Daar is schoonheid in dat zingen,
daar is vreugde zonder peil!
Want 't verkondigt aan de mensen genaad'
en eeuwig heil.
Zingt dat lied nu allen mee,
zingt dat lied nu allen mee!

De Heiland der wereld,
Gods geliefde Zone,
ligt in een krib en op schamel stro.
't Is de Beloofde, nu op aard' verschenen.
O, laten wij aanbidden,
o, laten wij aanbidden,
o, laten wij aanbidden die Koning!
[3]
Luider klinkt dat lied, steeds luider
over gans de luist'rend' aard';
't zegt dat Jezus is geboren,
Wien geen schepsel evenaart!
't Is een lied, dat als de golven
van een machtig sterke zee
tot ons komt en ons verkondigt:
alleen in Hem is vreê!
Zingt dat lied nu allen mee,
zingt dat lied nu allen mee!

Komt, zingt nu die Heiland,
hemels' eng'lenkoren;
zingt Zijne liefde, gij mensenkind.
Ere zij God! In hemel en op aarde,
in mensen welbehagen,
in mensen welbehagen,
in mensen welbehagen voor eeuwig!