[1]
Vreugde, vreugde, louter vreugde
is bij U van eeuwigheid,
Schepper, die 't heelal verheugde,
bron van eeuw'ge vreugde zijt.
[2]
U, die woont in licht en luister
drijft de schaduwen uiteen.
Hij, die zoekend doolt in 't duister,
vindt het licht bij U alleen.
[3]
In de harmonie der sferen
klinkt een loflied, U gewijd:
sterren, eng'len, allen eren
U, de Heer der heerlijkheid.
[4]
Velden, wouden, beken, bergen,
stromen, zeeën, alles juicht,
vogels, bloemen en fonteinen:
't werk, dat van uw vreugd getuigt.
[5]
Duizend lichten, duizend kleuren
zijn de weerglans van uw pracht;
daarmee wilt U mensen beuren
uit hun zorgen, uit hun nacht.
[6]
Op een zee van licht en zangen
voert U ons tot U omhoog.
U, Heer, bent ons hoogst verlangen;
doof niet voor uw licht ons oog!
[7]
Open nu ook onze ogen
voor het ware vreugdelicht,
opdat wij uw naam verhogen,
juichend voor uw aangezicht.
[8]
Want in Christus komt U nader
hem, die onder zonden zucht;
ieder wilt U zijn een Vader,
die in Jezus tot U vlucht.
[9]
Wil ons van uw vreugde geven,
hef ons op tot U omhoog,
Gever van 't onsterf'lijk leven,
die tot ons U nederboog.
[10]
Dan gaan wij hier zingend voorwaarts,
onbevreesd in smart en pijn.
Laat ons, Heer, door uwe liefde
eeuwig in uw vreugde zijn! |
|