[1]
Zij zullen de wereld bewonen,
zij namen het wonder ter hand,
de mensen van nacht en nevel
brengt Hij naar het heilige land.
[2]
Er zal geen verzengende hitte,
geen dorst en geen honger meer zijn
want Hij zal ze weide aan water
dat vloeit uit het hart der woestijn.
[3]
En Hij maakt de hoogte begaanbaar
en Hij baant een weg door de zee,
van alle vier einden der aarde
brengt Hij zich een volk bijeen.
[4]
De hemel roept uit Halleluja,
de aarde brengt leven tot stand,
de bergen bezwijken van vreugde,
de wereld wordt vaderland.
[5]
Ten dage der grote genade
als God de gebeden beloont,
dan zullen de volkeren weten
dat Hij bij de mensen woont. |
|