[1]
Ik zoek mijn Heer, het graf is leeg,
de lente bloeit maar antwoordt niet.
Er is geen troost voor mijn verdriet:
de Heer is weg!
[2]
Wie ik ontmoette sprak ik aan,
de eng'len wenkten bij het graf,
maar niemand die mij antwoord gaf.
Waar is Hij dan?
[3]
Daar komt een man. De hovenier!
mijn ogen zijn van tranen blind
Wijs mij de plaats, waar ik Hem vind.
Hij is niet hier.
[4]
Maria! zegt Hij, en terstond,
ik zag Hem niet, maar aan zijn stem,
dezelfde steeds, herkende ik Hem,
toen Hij mij vond.
[5]
Nu weet ik het, ik zie Hem staan
en nader Hem. Ik heb Hem weer!
Hij antwoordt mij, in zacht verweer:
raak Mij niet aan!
[6]
Ik ben er niet voor u alleen,
mijn and're broeders zijn er nog,
reeds vaar ik op tot God omhoog.
Ga! Zeg het hun!
[7]
Getroost, gehoorzaam, ging ik heen
en bracht de boodschap rond met spoed:
Hij zocht en kende mij voorgoed,
en iedereen!
[8]
De Heer is waarlijk opgestaan!
Dat weten wij, dat zingen wij.
Hij leeft! Hij komt tot u en mij:
Hij raakt ons aan! |
|