[1]
Een goede herder is de Heer,
die trouw zijn schapen weidt
en voert naar koele waterstroom
en weer naar huis geleidt.
[2]
Mijn ziel verkwikt Hij dag aan dag,
Hij troost mijn bang gemoed.
Bij 't voorwaarts gaan langs 't smalle pad
steunt Hij mijn wank'le voet.
[3]
Al ging ik ook door duist're nacht,
al dreigde zelfs de dood,
de Heer was steeds zijn kind nabij:
Hij redd' uit alle nood.
[4]
Mijn vijand, Heer,
hebt U beschaamd,
mijn tafel toebereid,
ja, zelf mijn schuldig hoofd gezalfd
in uw goedgunstigheid.
[5]
'k Volbreng mijn tocht
door 't aardse dal.
U schenkt mij moed en kracht.
En 'k weet dat in uw vaderhuis
m' een eeuw'ge woning wacht. |
|