[1]
Het dorre land zal juichen
en bloeien als een roos,
ja, jubelend getuigen:
Gods heil is eindeloos!
Sterkt dan de slappe handen
en maakt de knieƫn vast,
want God verbreekt uw banden
en Hij verlicht uw last.
[2]
Uw ogen en uw oren,
uw mond zal opengaan,
de doven zullen horen,
de blinden zien voortaan,
de lamme zal dan springen,
springen zoals een hert,
wie stom is die zal zingen
dat hij genezen werd!
[3]
Dan zal er water komen,
ontspringen: een fontein.
Een beek zal overstromen,
een tuin wordt de woestijn!
God zal een weg ons banen:
zijn weg die heilig is
en ieder zal beamen
dat die weg veilig is.
[4]
Daar zal geen leeuw meer wezen,
geen wild, verscheurend dier;
wie gaat heeft niets te vrezen,
die wandelt vrij en fier.
Zo zal het volk des Heren,
zingend het hoogste lied,
met vreugde wederkeren,
want weg vlucht elk verdriet! |
|