[1]
Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig,
is der mensen leven!
Zoals nevelen verschijnen,
zoals nevelen verdwijnen,
zo zal ook de mens verkwijnen.
[2]
Ach hoe nietig, ach hoe vluchtig
zijn der mensen dagen!
Als op wateren die stromen
en niet meer tot stilstand komen
wordt ons leven meegenomen.
[3]
Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig
is der mensen vreugde!
Al het heden wordt verleden,
licht wordt donker, snel vergleden
zijn der mensen heerlijkheden.
[4]
Ach hoe nietig, ach hoe vluchtig
is der mensen schoonheid!
Als een bloem die staat te prijken
tot de wind komt overstrijken,
zo zal onze pracht bezwijken.
[5]
Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig,
is 't geluk der mensen!
Zoals helle meteoren
even trekken zij hun sporen
zo gaat hun geluk verloren.
[6]
Ach hoe nietig, ach hoe vluchtig,
zijn der mensen schatten!
Vuur en vlam kan ze verteren,
en de vloed is niet te weren,
alles zal tot niets verkeren.
[7]
Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig
is der mensen glorie!
Die in hoogheid zijn gezeten
en met God zich durven meten,
in de dood zijn zij vergeten.
[8]
Ach hoe nietig, ach hoe vluchtig
is der mensen wezen!
Al ons doen en al ons streven,
heel de wereld duurt maar even.
Wie God vreest zal eeuwig leven. |
|