[1]
De ware kerk des Heren,
in Hem alleen gegrond,
geschapen Hem ter ere,
de bruid van zijn verbond,
dankt aan zijn dood het leven.
Hij is haar Bruidegom.
Want God, zo staat geschreven,
zag naar zijn dienstmaagd om.
[2]
Door God bijeen vergaderd,
??n volk dat Hem behoort,
als kindren van ??n Vader;
??n doop, ??n Geest, ??n woord.
Zo offert allerwege
de kerk U lof en prijs.
E,n naam is aller zegen,
??n brood is aller spijs.
[3]
Al heeft men haar geteisterd,
al wordt zij onderdrukt,
door dwalingen verbijsterd,
door strijd uiteengerukt,
de stem der martelaren
roept uit: o Heer, hoe lang?
De nacht is vol gevaren,
de morgen vol gezang.
[4]
In 't woeden aller tijden
is nooit het lied verstomd,
Gods hoede zal ons leiden,
de volle vrede komt!
Geloven wordt aanschouwen,
als uit de hemel daalt
de bruid, de hoge vrouwe,
de kerk die zegepraalt.
[5]
Met God zijn wij verbonden,
met Vader, Zoon en Geest,
met alwie overwonnen,
alwie zijn trouw geweest.
Bewijs ons uw genade,
dan zingen wij bevrijd
de glorie van uw daden,
in tijd en eeuwigheid. |
|