[1]
O Heer, wees met uw kerk
en laat ons niet vergaan,
maar zend uw kracht
diep in de nacht,
dan breekt de morgen aan.
[2]
Wij wachten U, o Zon,
het duister duurt zo lang,
het water stijgt
en Gij, Gij zwijgt,
het wordt ons al te bang.
[3]
Uw schepping vraagt naar U.
Vohardt Gij in uw rust?
De macht van 't kwaad
gaat rond en gaat
zijn gang naar hartelust.
[4]
Het was de zesde dag
dat Gij de mensen riep
en schiep voorgoed
in vlees en bloed
en in uw beeld verdiept.
[5]
De vrijdag is voorbij,
de sabbath is vervuld.
O dageraad
toon uw gelaat,
een ochtend zonder schuld!
[6]
O Heer, wees met uw kerk
en laat ons niet vergaan
maar zend uw kracht
diep in de nacht,
uw kracht om op te staan. |
|