[1]
Hoe goed, o Heer, is 't hier te zijn,
bij woord en water, brood en wijn,
waar alles ons een dag voorspelt
dat hel en dood zijn neergeveld.
[2]
Ons leven zal geborgen zijn
en eenmaal zal het morgen zijn,
als helder licht ons overstraalt;
een Davidsster die nooit meer daalt.
[3]
Hier staan wij waar uw stem weerklinkt
en 't eerste licht in duister blinkt
dat scheiding maakte tussen nacht
en morgenstond het leven wacht.
[4]
O Heer, wij leven totterdood
Gij roept ons uit de moederschoot
om ongehinderd op te staan
en naar 't beloofde land te gaan.
[5]
Gij doet ons reizen door de tijd,
verbonden in saamhorigheid,
in vreugde en verwondering,
in hoop en liefde onderling.
[6]
Heb dank, dat Gij aanvaarden wilt
wat hier een mens van de aarde tilt:
een oogst, een dienst van offerand.
Wij geven 't U uit uwe hand!
[7]
Gij Geest die woorden leven doet
zodat ons oor het woord ontmoet
waarmee Gij roept wat nog niet is,
uw toekomst, uw geschiedenis,
[8]
ontsteek uw licht in onze geest,
zodat ons hart verwonderd leest
wat nog voor 't oog verborgen ligt
in uw bereik, in uw gezicht;
[9]
en als wij treden in de kring
rondom uw heil en zegening,
verenig ons en maak ons vrij
van dood en schuld en slavernij!
[10]
Geloofd zij God die eeuwig leeft.
Geloofd Hij die zijn leven geeft!
Geloofd Hij die ons leven doet:
een lichaam uit een vlees en bloed. |
|