[1]
Heer van uw kerk,
Gij hebt het woord genomen
en zegt ons: laat de kindren tot Mij komen,
want hunner is het koninkrijk.
[2]
Hier zijn wij dan:
van U is 't jonge leven,
het moet U dankend worden weergegeven
want alles komt uit uwe hand.
[3]
Reeds staat Gij klaar
en komt ons vriendlijk tegen,
uw liefde vindt ons langs verborgen wegen,
eer wij U zoeken zijt Gij daar.
[4]
Geef ons uw naam,
de oude mens moet sterven,
in U zal hij een nieuw bestaan verwerven
als Gij maar voor hem in wilt staan.
[5]
Het water wacht
en 't kind ontvangt uw zegen,
Gij spreekt het aan, het heeft een naam gekregen
en niemand rukt het uit uw macht.
[6]
Uw teken spreekt
Gij wilt zijn Heiland wezen,
het is gedoopt, begraven en herrezen
in Vader, Zoon en Heilige Geest.
[7]
Uw mild gelaat
blijft over 't kind gebogen;
het wordt voor U geboren en getogen,
vervult zijn wegen naar uw raad.
[8]
En laat de mond
der kindren, die we U wijden,
eens, zelf ontwaakt, met ons uw naam belijden:
wij leven vast in uw verbond.
[9]
Er is gedoopt!
Wij allen zijn verbonden,
het voorgeslacht, de ouders, die hier stonden,
de ganse kerk in een geloof. |
|