[1]
Zie hier de kindren tot U komen,
gij zelf hebt hen genodigd, Heer;
uw roepstem werd door ons vernomen:
wij leggen ze in uw armen neer.
[2]
Wil Gij hun Heer en Herder wezen.
Laat ons in deze heil'ge stond
uw naam op ieders voorhoofd lezen,
het merk, dat hen aan U verbond.
[3]
Laat van wie hier als kindren kwamen
uw Heil'ge Geest nooit zijn geweerd.
Ze zijn van U; draag Gij hun namen
in uw handpalmen gegraveerd.
[4]
Zij leven onder uw geleide,
Gij blijft als ieder hen verlaat,
Gij roept hen op tot waken, strijden,
U na te volgen waar Gij gaat.
[5]
Ze ontvingen toch het heilig teken
van wat Gij in 't verborgen doet.
Niets kan het testament verbreken,
dat is verzegeld in uw bloed.
[6]
En als de loopbaan is gelopen,
het doel bereikt met laatste kracht,
dan gaat de hemel voor hen open:
ze zijn voor eeuwig thuisgebracht. |
|