[1]
Nu is de dag ten einde,
nu wil mijn hart zich wenden
tot U, zo groot en goed.
Wil naar uw kind, o Here,
uw licht gelaat toekeren,
verlicht mij, zet mijn ziel in gloed.
[2]
Ik bid U, o Algoede,
vannacht mij te behoeden,
ik schuil weer aan uw hart.
Bezweer de boze machten
en alle duist're krachten;
weer van mij wat mijn ziel verwart.
[3]
O dat Gij heel mijn leven
met liefde blijft omgeven,
dat Gij mij binnennoodt,
dat het U nooit te vroeg is,
geef dat het mij genoeg is;
Heer, uw nabijheid is mijn brood.
[4]
Aan 't eind der pelgrimsreize
zal voor mijn oog verrijzen
uw grote eeuwigheid.
O eeuwigheid, gij schone,
mijn hart wil in u wonen,
het vindt geen thuis in deze tijd. |
|