[1]
Wij rijken, zeer door U bemind,
die eeuwenlang uw woord bezaten,
hebt Gij ons, Here, doof en blind
met wat Gij gaaft alleen gelaten?
[2]
Wij kennen nog uw woorden wel,
wij raden zelfs naar uw gedachten;
maar wat, als Gij ons in ons spel
verrast, Heer die wij niet verwachten?
[3]
Wat, als Gij ons dan vragen zult
naar wat wij deden met uw gaven,
en al uw werk blijkt onvervuld,
uw rijkdom in ons hart begraven?
[4]
Gij, wie de rijke jongeling
vol droefenis de rug toekeerde,
de weg liep dood, waarlangs hij ging.
Dwing Gij ons, U te volgen, Here! |
|