33 Zingt vrolijk, looft de naam des Heren

vorige pagina
[1]
Zingt vrolijk,
looft de naam des Heren,
rechtvaardigen, brengt God uw dank.
Het past oprechten Hem te eren,
met een nieuw lied bij citerklank.
[2]
Laten stem en snaren.
tot die lof zich paren.
Looft Hem, prijst de Heer.
Psalmzingt, jubelt allen,
laat bazuinen schallen,
juichend tot Gods eer.
[3]
Het woord des Heren is waarachtig,
God is getrouw in wat Hij doet.
Zijn recht is rein, zijn oordeel krachtig.
Hij eist oprechtheid van gemoed.
[4]
Ieder moet Hem eren,
want de gunst des Heren
is alom verspreid.
Overal aanschouwen
zij, die op Hem bouwen,
zijn goedgunstigheid.
[5]
God sprak
en op zijn woord ontstonden
de hemelen en al hun heer.
Hij heeft de watervloed gebonden,
legt die in voorraadkamers neer.
[6]
Wie op aarde leven,
moeten voor Hem beven.
Hij spreekt, zie, het staat.
Hij gebiedt en 't is er.
Niets is er gewisser
dan des Heren raad.
[7]
Al wat de volken ook bedenken,
de Heer verbreekt hun aller raad.
Maar niemand kan Gods raad
ooit krenken,
die over alle tijden gaat.
[8]
Zalig wie Hem eren,
't volk voor wie de Here
God der goden is;
't volk dat Hij tevoren
voor zich heeft verkoren als zijn erfenis.
[9]
De grote schepper aller dingen
beziet vanuit het hemels licht
de gang van alle stervelingen,
niets is bedekt voor zijn gezicht.
[10]
Hij vormt alle harten,
kent hun vreugd en smarten,
weet hoe mensen zijn.
Hij doorgrondt hun daden,
weet wat zij beraden,
kent hen, groot en klein.
[11]
Geen koning kan zichzelf bevrijden
door legermacht of door geweld.
Geen paard, hoe sterk ook bij het strijden,
geeft overwinning aan een held.
[12]
Maar het oog des Heren
ziet hen die Hem eren,
't volk dat Hem verwacht.
Allen die Hem vrezen,
zal Hij altijd wezen
tot een steun en kracht.
[13]
Zijn sterke arm
beschermt de vromen.
God redt hun zielen van de dood.
Hij zal hen nimmer om doen komen,
zelfs niet in tijd van hongersnood.
[14]
In de grootste smarten
blijven onze harten
in de Heer gerust.
'k Zal Hem nooit vergeten,
Hem mijn helper heten,
al mijn hoop en lust.
[15]
Laat ons des Heren lof ontvouwen.
In Hem verblijdt zich ons gemoed,
omdat wij op zijn naam vertrouwen,
die naam zo heilig, groot en goed.
[16]
Zend, o grote koning,
uit uw hemelwoning
uw genade neer.
Wij, die U belijden,
ons in U verblijden,
hopen op U, Heer.