[1]
Grote God, wij loven U
als de sterkste aller sterken;
ook de aarde buigt voor U
en bewondert uwe werken.
Vader voor 't begin der tijd,
Vader tot in eeuwigheid.
[2]
Heel de hemel looft uw Naam.
Eng'len, die U steeds omringen,
komen U ter eer tesaam,
staan te juichen en te zingen
en herhalen telkens weer:
'Heilig, heilig is de Heer!"
[3]
Om uw troon staan in het rond
de apost'len en profeten.
Nieuwe lied'ren zingt hun mond,
zo laat elk zijn dank U weten.
Martelaren nu gekroond,
loven U op hoge toon.
[4]
U, de Vader op de troon,
prijzen ouden, prijzen jongen.
Jezus, uw geliefde zoon,
wordt daar door uw werk bezongen
en zij eert de Heil'ge Geest,
die tot troost haar is geweest.
[5]
U, o Christus, Vaders Zoon,
die ons vlees hebt aangenomen,
daalde van uw hemeltroon,
bent tot ons op aard' gekomen,
hebt genadig ons bezocht,
van de schuld ons vrijgekocht.
[6]
Door U staat de hemelpoort
voor hen die geloven open.
U stelt aan de Vader voor
wie als kinderen op U hopen,
rechter in het laatst gericht
als de jongste dag aanlicht.
[7]
Here, sta uw kind'ren bij,
hoor hun smeken, hun gebeden:
U kocht door uw bloed ons vrij,
hebt de dood voor ons geleden;
neem ons op in heerlijkheid
aan het einde van de strijd.
[8]
Zie ons in ontferming aan.
Geef uw volk uw hulp en zegen.
Leer ons op uw wegen gaan,
houd de boze vijand tegen.
Voer ons door de donk're tijd,
naar het licht der eeuwigheid.
[9]
Heer, ontferm U telkens weer.
Laat ons oog uw heil aanschouwen.
Toon uw trouw ons keer op keer,
sterke rots waarop wij bouwen.
Vaste grond van ons bestaan,
neem ons in genade aan. |
|