[1]
Ik wil de Here altijd danken,
voortdurend geef ik Hem mijn eer.
Van harte zal ik Hem bezingen,
mijn roem is altijd voor de Heer.
Wie in verdrukking moeten leven,
maakt nu met mij de Here groot.
Laat ons tezaam' zijn naam verheffen,
die ons zijn eeuw'ge liefde bood.
[2]
Ik zocht de Here in mijn angsten.
Hij heeft geantwoord en gered.
Wie hun vertrouwen op Hem stellen,
zal Hij verhoren op 't gebed.
Wie God vertrouwen, zullen stralen
van vreugde, vol uitbundigheid.
Zij zullen niet tot schande worden
omdat de Here hen bevrijdt.
[3]
Ik was verzonken in ellende
en riep God uit de diepte aan.
Hij hoorde mij en gaf verlossing
en deed mij in de ruimte staan.
Gods engel zal je steeds bewaken,
als je ontzag hebt voor de Heer.
Kom proeven dat de Here goed is;
wie bij Hem schuilt vindt vrede weer.
[4]
Omdat wij aan de Heer behoren,
leven wij in ontzag voor Hem.
Want wie God vreest, kent geen tekorten
wanneer hij luistert naar Gods stem.
Zelfs jonge leeuwen kennen honger,
maar wie de Here daag'lijks zoekt
die zal het aan geen goed ontbreken,
daar God met zegen hem bezoekt.
[5]
Kom naar mij luist'ren,
mensenkind'ren.
Ik leer je wat het zeggen wil
voor God in diep ontzag te leven,
Hem te vertrouwen, rustig, stil.
Wie is de mens die graag blijft leven,
wie wil geluk voor lange tijd?
Spreek dan geen kwaad,
vertel geen leugens,
streef naar de vrede voor altijd.
[6]
De Heer bewaakt oprechte mensen.
Hij richt zijn oor naar hun gebed.
Maar al wie kwaad doen, zal God straffen.
Hij roeit hen uit om hun verzet.
Als de oprechten tot God roepen,
dan luistert Hij en maakt hen vrij.
Wie is vertwijfeld en ontmoedigd,
mag weten: God is steeds nabij!
[7]
Oprechten moeten veel verduren,
maar God bevrijdt hen altijd weer.
Hun beend'ren worden niet gebroken,
want daarvoor zorgt en waakt de Heer.
Het onheil treft de goddelozen,
de haters van rechtvaardigheid.
God schenkt verlossing aan zijn knechten;
wie bij Hem schuilt, die wordt bevrijd. |
|