[1]
Ik prijs U Heer, God van 't heelal;
de Vredevorst, die komen zal.
Ik breng U eer,
want U regeert in mij.
[2]
En ik dien geen and're heer;
geen afgod en geen koning.
Ik verlang alleen naar U;
mijn hart is U tot woning.
[3]
En met mijn hart,
hef ik ook mijn handen op. |
|