35 Verdedig mij, Heer, in de strijd

vorige pagina
[1]
Verdedig mij, Heer, in de strijd.
Men twist met mij uit blinde nijd.
Ik word beschuldigd; grijp uw wapen.
Kom mij te hulp, Heer, en ontwapen
met speer en bijl wie mij belaagt,
doordat U hem geheel verjaagt.
Geef mij weer moed, zeg tot mijn hart,
dat U bevrijdt uit bitt're smart.
[2]
Maak hen beschaamd,
tot schande, God,
lever hen over aan de spot,
die mij voortdurend staan naar 't leven.
Wil hen tot schande onheil geven.
Maak hen tot kaf, in wind verwaaid,
tot gras in oogsttijd neergemaaid.
In duisternis, op glibb'rig pad -
Gods engel heeft hen afgemat.
[3]
Want zonder reden spanden zij
een net; een kuil groeven ze mij.
Laat ze hun ongeluk ontmoeten.
Dat ongemerkt hun eigen voeten
daarin gevangen worden, Heer,
zij storten in hun kuil terneer.
Maar ik zal juichen, want mijn God,
bevrijdt mij van hun haat en spot.
[4]
Ik zeg uit 't diepst van mijn bestaan:
Wie is als God? Wie kan Hem aan?
Die onderdrukten wil bevrijden,
wie onder overheersing lijden.
Getuigen vol misdadigheid
toetsen mij in bedrieglijkheid.
Mijn goed vergelden zij met kwaad.
ik ben een mens die eenzaam staat.
[5]
Wat deed ik in hun ziektetijd?
Ik kleedde m' in ootmoedigheid
met zak en as, ik hield mijn vasten,
ik droeg hun lijden en hun lasten.
Ik smeekte vurig tot de Heer
als om een vriend, een broer,
steeds weer.
Zo liep ik rond, in rouw gekleed,
alsof ik 't voor mijn moeder deed.
[6]
Ik strompelde; toen waren zij
vol leedvermaak, verheugd en blij.
Door onbekenden werd 'k geslagen
die zich tot lastertaal verlagen.
Ze spotten samen in een kring,
omringden mij, een vrees'lijk ding.
Ze knarsetandden tegen mij,
dreigend rondom mij, zij aan zij.
[7]
Hoelang blijft U nog toezien, Heer?
Bescherm mijn leven, maak mij weer
vrij van die leeuwen, die mij dreigen,
om mij voor altijd te doen zwijgen.
Dan breng ik U de dank en eer
in uw gemeente telkens weer,
wanneer in grote groepen saâm
lof wordt gezongen van uw naam.
[8]
Heer, gun mijn vijand in die zaak
geen vreugde en geen leedvermaak.
Geef geen triomf hen in de ogen,
ze hebben mij in haat belogen.
Ze hebben slechtheid in de zin,
tegen de waarheid gaan ze in,
de machtelozen zijn hun buit,
zij zijn op list en leugen uit.
[9]
Wijd open is hun mond in haat:
"Kijk hoe hij nu te gronde gaat!"
Zie toe, o Heer, sluit niet uw oren;
blijft U ver weg, ben ik verloren.
Mijn God en Heer, o grijp toch in,
zet U toch voor mijn rechten in.
Sta op, rechtvaardig God, ontwaak,
verdedig mij in deze zaak.
[10]
Naar uw gerechtigheid, o Heer
geef mij uw recht, wees mijn verweer.
Geef hen geen reden om te juichen,
omdat ik mij voor hen moest buigen.
Laat hen niet denken: "Onze zin
verkregen wij tot ons gewin.
Verslonden hebben w' hem geheel,
zijn leven valt ons nu ten deel".
[11]
Laat hen beschaamd,
in schande staan.
Doe hen geheel ten onder gaan
die over mij zich zo verblijden,
over mijn ondergang, mijn lijden.
Bekleed hen, Heer, met bitt're smaad
om heel hun hoogmoed, trotse daad.
De schaamte kleurt hun aangezicht.
Ze zijn voor Gods geweld gezwicht.
[12]
Wie zoekt mijn recht,
juicht keer op keer
en roept: "Hoe machtig is de Heer".
God, die alleen zijn knecht wil geven
het heil waaruit een mens mag leven.
Ik laat het horen overal
dat ik U hulde brengen zal.
U doet mij recht van dag tot dag,
zodat 'k U daag'lijks loven mag.