[1]
(m) U bent heilig,
(v) U bent heilig,
(m) U bent machtig,
(v) U bent machtig,
(m) U bent waardig,
(v) U bent waardig,
(m) eer en ontzag,
(v) eer en ontzag.
[2]
(m) Ik wil volgen,
(v) Ik wil volgen,
(m) ik wil luist'ren,
(v) ik wil luist'ren,
(m) van U houden,
(v) van U houden,
(m) iedere dag,
(v) iedere dag.
[3]
(m) Ik wil zingen
(v) U die Koning bent
(m) en juichen;
(v) en de hoogste Heer,
(m) in aanbidding
(v) U de Machtige
(m) mij buigen.
(v) kwam op aarde neer.
[4]
(m) U de Heer
(v) Als Immanuël,
(m) aller heren,
(v) 'God zal met ons zijn',
(m) U mijn God
(v) als het Lam van God,
(m) wil ik eren.
(v) zo volmaakt en rein.
[5]
(m) Ik wil zingen
(v) U die leven geeft,
(m) en juichen;
(v) mij bevrijding bracht
(m) in aanbidding
(v) en voor eeuwig leeft,
(m) mij buigen.
(v) U hebt alle macht.
[6]
(m) U de Heer
(v) U de alfa, omega,
(m) aller heren,
(v) eens zal ik U zien;
(m) U mijn God
(v) U, mijn Meester, Messias
(m) wil ik eren.
(v) Verlosser en Vriend.
[7]
U bent mijn Vredevorst
en ik leef alleen voor U. |
|