[1]
Als Gij, o Heer, mijn leven
beoordeelt naar het recht,
het woord dat staat geschreven,
de wet ons opgelegd,
o Heer, dan zal ik schuldig,
volkomen schuldig zijn;
mijn zonden zijn veelvoudig,
mijn leven is onrein.
[2]
Maar Heer, op uw genade,
op uw barmhartigheid,
beroep ik mij - o Vader,
het woord waarop ik pleit,
dat hebt Gij zelf gesproken;
uw liefde kreeg een stem,
werd licht, voor ons ontstoken,
werd mens in Bethlehem.
[3]
Als gij, o Heer mijn leven
in Christus aan wilt zien
dan hoef ik niet te vrezen,
dan weet ik bovendien:
Mijn trouwste vriend, mijn Koning,
mijn redder wilt Gij zijn,
mijn hart maakt Gij tot woning,
mijn leven maakt Gij rein. |
|