[1]
Boem, boem, boe-mer-de
boe-mer-de boem.
Boem, boem, boe-mer-de
boe-mer-de boem.
[2]
Wat was dat? Dat was Goliath.
Hij had een grote mond,
maar toen viel hij op de grond.
Wat was dat? Dat was Goliath!
Met zijn zwaard en speer
tegen David en zijn Heer.
[3]
O, o, Goliath,
jammer pech gehad
Tjongejonge wat een reus.
Hij lijkt wel sterk maar niet heus.
[4]
Wat was dat? Dat was Goliath.
Zijn taaltje was gemeen,
maar toen viel hij door een steen.
Wat was dat? Dat was Goliath!
Z'n kracht was toch beperkt.
Dat heeft iedereen gemerkt.
[5]
O, o, Goliath,
niet goed ingeschat.
God en David uitgedaagd.
Laatste actie niet geslaagd.
[6]
Wat was dat? Dat was Goliath.
Veel te stoer gepraat,
maar nu is het veel te laat.
Wat was dat? Dat was Goliath!
Hij vroeg er zelf om.
O, wat was hij trots en dom. |
|