[1]
Maak mij uw dienaar, Heer;
dan ben ik waarlijk vrij.
Ik buig mij voor uw voeten neer
en ga in slavernij.
Als ik alleen maar streef
naar eigen eer en macht,
dan zijn de dagen die ik leef
gevangen door de nacht.
[2]
Ik ben soms bang en klein,
een strohalm in de wind.
Maar in uw ogen mag ik zijn
een vrij en vrolijk kind.
Ik mag in vrijheid gaan
al dienend als een knecht.
Het nieuwe leven breekt nu aan:
een eerstgeboorterecht.
[3]
Mijn arm is kort en moe;
soms heb ik weinig kracht,
maar in het zwakke dat ik doe,
wordt Heer, uw kracht volbracht.
Gebruik mij in uw werk
en maak mijn geestdrift groot.
Uw heilige adem maakt mij sterk,
ja, sterker dan de dood.
[4]
Ik ben niet meer van mij;
ik ben van U, o Heer;
maakt U al mijn gedachten vrij
van eigen waan en eer.
O Heer maakt mij bereid
te leven voor de mens,
dan is mijn leven dienstbaarheid
en vrijheid naar uw wens. |
|