[1]
Laat de twijfel in mij zwijgen,
want mijn God heeft mij bemind!
Ja, de Geest maakt mij het eigen,
dat ik eeuwig ben Gods kind.
[2]
Door mijn God zal ik herleven!
Ook al sta ik soms te beven,
toch vat ik steeds moed in smart:
God is meerder dan mijn hart.
[3]
God heeft mij
zijn Zoon gegeven;
door 't geloof nam ik Hem aan.
Ja, ik weet het, ik zal leven
en door Hem ten hemel gaan.
[4]
Zelfs nog voor ik was geboren,
heeft God mij in hem verkoren;
eer God's woord en scheppingsmacht
ook maar iets had voorgebracht.
[5]
Hij, de kenner van ons leven,
kent mij en Hij hoort mijn stem,
weet, dat ik in angst en beven
des te dichter kom bij Hem.
[6]
Niets, dat mij van God kan scheiden!
'k Zal, wat ik hier ook moet lijden,
Juichen zelfs in nood en pijn,
meer dan overwinnaar zijn.
[7]
Ruwe stormen mogen woeden,
soms is alles om mij nacht,
God, mijn God, zal mij behoeden,
God houdt voor mijn heil de wacht.
[8]
als ik lang op hulp moet wachten
blijft Hij bij mij dagen, nachten;
door een nacht, hoe zwart, hoe dicht,
voert Hij mij in 't eeuwig licht! |
|