[1]
Mijn Jezus, als aan U ik denk,
welt zoete vreugd' in mij;
maar zoeter is 't als 'k U aanschouw
en rust smaak aan uw zij.
[2]
Geen mond spreekt uit,
geen hart bevat,
geen mensenkind bedenkt
een zoeter klank, Heer, dan uw naam,
die ons het leven schenkt.
[3]
O, hoop van elk verslagen hart,
o, vreugd van ied're ziel,
hoe goed bent U voor wie U zoekt!
Hoe vriend'lijk voor wie viel!
[4]
En die U vinden! O, wie meet
de vreugd te zijn Gods kind?
Want wat uw trouw, Heer Jezus, is,
weet enkel, wie U mint. |
|