[1]
Kom Christenschaar, komt, knielen wij
voor Jezus, onzen Koning!
?t Heelal erkent zijn heerschappij,
al is een stal zijn woning.
[2]
Zijn grootheid schittert niet door pracht,
Zijn kroon is niet bepereld.
Zijn koninkrijk, zo lang verwacht,
Is niet van deze wereld.
[3]
O Zoon van God, o eeuwig Woord,
Wiens ogen ?t al regeren,
Wiens stem de ganse schepping hoort,
Dien w? als den Vader eren!
[4]
Gij, door uw liefd? ondenkbaar groot,
Gij schuwt geen smaad, geen lijden,
Geen angst, geen kruis, geen vloek, geen dood,
Zo ?t zondaars kan bevrijden.
[5]
Gij, die als God de zonde haat,
Wilt U zo diep verzaken,
Dat G? onbesmet U zelven laat
Voor ons tot zonde maken.
[6]
Uw liefd? is groot, is groot als Gij,
Door d?eeuwen nooit volprezen,
Oneindig als uw heerschappij,
Onpeilbaar als uw wezen. |
|