[1]
Wie in nood gezeten
geen uitkomst ziet,
hoeft nooit te vergeten:
God verlaat u niet.
Vrees toch geen nood;
's Heren trouw is groot,
en op 't nacht'lijk duister
volgt het morgenrood.
[2]
Als stormen woeden,
ducht toch geen kwaad;
God zal u behoeden,
uw toeverlaat.
[3]
God blijft voor u zorgen;
goed is de Heer;
en met elke morgen
blijkt zijn goedheid weer.
Als in verdriet
u geen uitkomst ziet,
groter dan de helper
is de nood toch niet.
[4]
Uw wil geschiede,
redder in nood,
red slechts onze zielen
van zond' en dood! |
|