[1]
Op bergen en in dalen
en overal is God;
hoog in de hemelzalen
en hier op aard' is God;
waar mijn gedachten zweven,
hoe ver ook, daar is God;
omlaag en hoog verheven,
ja overal is God.
[2]
Zijn trouwe vaderogen
zien alles van nabij;
wie steunt op zijn vermogen,
beschermt en zegent Hij.
Hij hoort de jonge raven,
bekleedt met gras het dal;
Hij geeft alom zijn gaven,
Hij draagt het gans heelal.
[3]
Verlaten mij ook allen,
die bij mij blijft, is God,
zou 'k struikelen of vallen -
ik weet: mijn hulp is God.
Waar trouwe vriendenhanden
niet redden, daar is God;
in dood en doodse banden,
ja overal is God. |
|