[1]
Dag des toorns, o dag des Heren,
die, naar de profeten leren,
't al ten ashoop zal verteren.
[2]
Welk een sidd'ring schokt de leden,
als de Rechter, aangeschreden,
scherp'lijk in 't gericht zal treden!
[3]
Wondere trompetrumoeren
zullen al de graven roeren,
al de doden troonwaarts voeren.
[4]
Dood en schepping zullen beven,
als de doden weer herleven,
om Hem rekenschap te geven.
[5]
Ziet, een boek werd opgeslagen,
dat ten volle zal gewagen,
hoe zich ieder heeft gedragen.
[6]
Als de Rechter is gezeten,
zal Hij al 't verborg'ne weten
en zijn straf zal niets vergeten.
[7]
Wat zal ik dan, arme, klagen,
wie zal ik om bijstand vragen,
daar rechtvaard'gen zelfs versagen?
[8]
Heil'ge Rechter van het kwade,
maar die vrijspreekt uit genade,
sla mij in ontferming gade!
[9]
Jezus, die mijn ziel gezocht hebt,
met uw kruisdood mij gekocht hebt,
ach, volbreng wat Gij gewrocht hebt!
[10]
En gedenk ten laatsten dage
hoe, voor mij aan 't kruis geslagen,
Gij mijn straf reeds hebt gedragen.
[11]
Wil, rechtvaardig God der wrake,
mij uw gunst deelachtig maken,
eer de oordeelsdag genake.
[12]
'k Zucht en steun in zondig bangen,
't schuldig schaamrood kleurt mijn wangen,
laat mij, smeek'ling, heil ontvangen.
[13]
Die Maria woudt vergeven
en de moord'naar schonkt het leven,
mij ook hebt Gij hoop gegeven.
[14]
Niet uit kracht van mijn gebeden,
maar uit goedheid, red mijn schreden
van de vuur'ge poel beneden.
[15]
Laat mij bij uw schaapkens weiden,
wil mij van de bokken scheiden
en ter rechterhand geleiden.
[16]
Zo G' alsdan in heilig toornen
't lot beslecht heb der verloor'nen,
roep mij bij uw uitverkoor'nen.
[17]
Heer, ik kom met een verslagen
en verbrijzeld hart U vragen
voor mijn einde zorg te dragen. |
|