[1]
Nog juicht ons toe die zaalge nacht,
waarin 't gestarnt' met nieuwe pracht
en 't englenheer met nieuwe vreugd
zich over Jezus' komst verheugd.
[2]
Hij, 't beeld des Vaders, Davids loot,
geboren uit Maria's schoot,
Gods Zoon in 't vlees, der engelen Heer,
God zelf, Hij komt, elk zing' Hem eer!
[3]
O Zoon van God, den mens gelijk,
voor wie verliet g'uw troon en rijk?
Voor wie hebt Gij U zó verneerd,
die met één wenk 't heelal regeert?
[4]
Komt, Christenschaar, komt, zingen wij!
Het is voor ons, voor u en mij,
dat God zijn Zoon gegeven heeft,
het is voor ons, dat Jezus leeft.
[5]
Geloofd zij God, die ons bemint,
om U in ons behagen vindt
en d'aard' vervult met zijn genâ.
Geloofd zij God, halleluja!
|
|