[1]
Kom, Heil'ge Geest, Gij vogel Gods,
daal neder waar Gij wordt verwacht.
Verschijn, Lichtengel, in de nacht
van onze geest, verward en trots.
[2]
Waar Gij niet zijt, is het bestaan,
is alle denken, alle doen
zo leeg en woest, zo dood, als toen
Gij, Geest, nog niet waart uitgegaan.
[3]
Er is geen licht dan waar Gij zijt,
uw vleugels breidt, uw vleugels strekt,
geen leven, dan waar Gij het wekt
in een gemis dat naar U schreit.
[4]
Hoor, Heil'ge Geest, wij roepen U!
Kom, wees aanwezig in het woord;
wek onze geest, opdat hij hoort,
wek ons tot leven, hier en nu.
[5]
O Heil'ge Geest, wij zijn verblijd:
Gij immers, eeuwig ondoorgrond,
legt zelf dit lied ons in de mond,
ten teken dat Gij bij ons zijt.
|
|