[1]
'Zeg eens herder, waar kom jij vandaan?'
- Ik heb eens gekeken
in een arme stal,
daar zag ik een wonder,
dat 'k vertellen zal.
[2]
'Zeg eens herder, wat heb jij gezien?'
- 'k Zag een os en ezel
bij een voederbak.
't Was er koud en donker,
tocht kwam door 't dak.
[3]
'Zeg eens herder, zag je daar nog meer?'
- 'k Zag een heel klein kindje
schreiend van de kou
en daarbij stond Jozef
die het warmen wou.
[4]
'Zeg eens herder, was het lief en schoon?'
- Schoner dan het zonlicht,
schoner dan de maan,
schoner dan de sterren,
die aan de hemel staan.
[5]
'Zeg eens herder, heeft het iets gevraagd?'
- Ja, het vroeg om liefde,
schatten vraagt het geen.
Laten wij nu allen
gaan tot Hem alleen.
|
|