Och, mocht ik in die heilige gebouwen,
De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog;
Zijn lieflijkheid en schonen dienst aanschouwen!
Hier weidt mijn oog met een verwondrend oog.
Want God zal mij, opdat Hij mij beschutt',
In ramp en nood versteken in Zijn hut;
Mij bergen in 't verborgen van Zijn tent
en op een rots verhogen uit d' ellend'. |
|