'k Had om mijn haters 't kleed gescheurd,
Als een, die om zijn moeder treurt;
Maar als ik moest met rampen strijden,
Verheugden zij zich in mijn lijden.
Zij kwamen schielijk op mij af,
Eer iets mij zulks te kennen gaf;
Elk spotte met mijn zielsverdriet,
Hun valse tong bedwong zich niet. |
|