Zij spreken nooit van vrede, neen;
Maar zij bedenken listigheen,
Ten val van hen, die, stil van zinnen,
Den vrede, 't dienstbaarst pand, beminnen.
Zij bassen m' aan met open mond;
Hun schimptaal, die mijn ziel doorwondt,
Bespot mijn leed; zij zijn verheugd
Op 't zien van al mijn ongeneugt'. |
|