G' onthoudt, o HEER', dan Uw barmhartigheen,
Mij nooit in knellend zielsgevaar,
Dat mij Uw gunst en trouw bewaar',
Daar ik door ramp op ramp mij vind bestreen.
Ik voel mij aangegrepen,
Door zonden fel benepen,
Een heir niet t' overzien,
Die ik veel minder dan
Mijn hoofdhaar tellen kan;
Zij doen mijn krachten vlien. |
|