'k Denk aan U, o God, in 't klagen,
Uit de landstreek der Jordaan.
Van mijn leed doe 'k Hermon wagen;
'k Roep van 't klein gebergt' U aan.
'k Zucht, daar kolk en afgrond loeit,
Daar 't gedruis der waatren groeit,
Daar Uw golven, daar Uw baren
Mijn benauwde ziel vervaren. |
|