'k Zal tot God, mijn steenrots, spreken:
"Waarom, HEER', vergeet Gij mij?
'k Ga in 't zwart, door rouw bezweken,
Om mijns vijands dwinglandij,
Die mij hoont, mij 't hart doorboort,
Dat gestaag deez' lastring hoort:
Waar is God, op Wien gij bouwdet,
En aan Wien g' uw zaak vertrouwdet?" |
|