Wij, o verheven Majesteit,
Gedenken Uw weldadigheid
In 't midden van Uw heilge woning.
Gelijk Uw Naam is; grote Koning,
Bij ons terecht geprezen,
Zo is Uw roem gerezen,
En bij de volken zeer vermaand,
Tot aan het uiterst' eind der aard.
Uw rechterhand, die 't kwaad niet duldt,
Is met gerechtigheid vervuld. |
|