De snoodste laster stroomt d' ontaarden
Ten mond, uit; ja, geslepen zwaarden
Zijn op hun lippen; ieder woord
Is schimp, vervloeking, wraak en moord.
"Wie hoort het ?" vragen z' onder 't woeden;
Maar Gij, o Schutsheer aller goeden,
Zult hen belachen, en den spot
Haast drijven met al 't heidens rot. |
|