Den peinst de ziel; is 't waar, zou God
Ook weten van mijn droevig lot;
Zou d' Allerhoogste van mijn klagen
En bittre rampen kennis dragen?
Ziet dezen, hoe goddloos en wreed,
Zijn evenwel bevrijd van leed;
De rust volgt hen op al hun paan,
En hun vermogen groeit steeds aan. |
|