55 Mijn God, wil naar mijn smeken horen

vorige pagina
[1]
Mijn God,
wil naar mijn smeken horen,
verberg U voor mijn woorden niet.
Sla op mij acht, ik ben verloren
en vind geen rust in mijn verdriet.
Mijn vijand lastert, zoekt mijn val;
zijn woede volgt me overal.
[2]
Mijn hart krimpt, Heer,
in doodsangst samen.
Mijn vrees zit diep, ik ben in nood
door al het kwaad dat zij beramen;
ik beef van schrik, mijn angst is groot.
De doodsangst overspoelt mij wild,
mijn hele lichaam schudt en trilt.
[3]
'k Wou dat ik als een duif kon vliegen,
ver weg van hier, in veiligheid,
op vleugels de woestijn bevliegen,
de wildernis, de eenzaamheid.
Dan zocht 'k een schuilplaats
heel gezwind,
tegen de stormen en de wind.
[4]
Heer, breng mijn vijand
twist en tweedracht;
zie, in de stad regeert geweld.
De misdaad heerst er
als een grootmacht,
door kwaad en onrust vergezeld.
Op plein en straten heerst bedrog,
terreur met rampspoed in haar zog.
[5]
't Was niet een vijand,
die mij hoonde.
Zo'n smaad zou wel te dragen zijn.
Mijn vriend die mij dit kwaad betoonde,
trok met mij op vol schone schijn.
Wij waren in Gods huis vertrouwd.
Hij worde tot de dood benauwd.
[6]
Ik roep tot God
om mij te steunen.
Hij is het die mij uitkomst geeft.
Ik zal niet ophouden met kreunen,
tot God naar mij geluisterd heeft.
Hij schenkt mij rust en veiligheid
en geeft verlossing in de strijd.
[7]
Hij is de koning aller tijden.
Hij geeft gehoor; zo zal de Heer
mij van mijn vijanden bevrijden;
zij weten van geen ommekeer.
Wie vrienden in bedrog verlaat
spreekt zoete woorden vol van haat.
[8]
Wat op uw schouders
ligt aan zorgen,
draag dat maar over aan de Heer.
Hij zal u in zijn trouw verzorgen,
Hij zal u steunen telkens weer.
God zal niet toestaan dat zijn kind
ook na een val de weg niet vindt.
[9]
God zal,
wie op hun boosheid roemen,
de dood injagen en het graf.
Hij zal hun leven snel verdoemen,
Hij breekt hun dagen schielijk af.
Maar ik vertrouw op U, o Heer,
U die mij leven geeft en eer.