553 'k Wil U, o God, mijn dank betalen

553

vorige pagina
[1]
'k Wil U, o God, mijn dank betalen,
U prijzen in mijn avondlied.
Het zonlicht mag dan nederdalen,
maar U, mijn licht, begeeft mij niet.
U wilt mij met uw gunst omringen;
meer dan een vader bent U mij!
O, milde bron van zegeningen,
U bent als redder aan mijn zij.
[2]
Uw trouwe zorg wou mij bewaren;
uw hand heeft mij gevoed, geleid;
U was nabij in mijn gevaren,
nabij in elke moeilijkheid.
Deez' avond roept mij na mijn zorgen
tot rust voor lichaam en voor geest.
Heb dank: reeds van de vroege morgen
bent U mijn heil en hulp geweest.
[3]
Laat nu uw hand mijn leven dekken!
Ik schuil bij U, ook in de nacht.
U wordt, als U mij weer zult wekken,
opnieuw mijn lofzang toegebracht.
En zo ik nooit meer mocht ontwaken:
aan U beveel ik dan mijn geest
om voor uw troon de rust te smaken,
die hier mijn uitzicht is geweest.
[4]
Ik weet, op wie ik kan vertrouwen,
al wisselen ook dag en nacht;
ik ken de rots, waarop 'k mag bouwen;
hij faalt niet, die Uw heil verwacht.
Eens, aan de avond van mijn leven,
breng ik, vermoeid van zorg en strijd,
voor elke dag, mij hier gegeven,
U dank voor uw goedgunstigheid.