Gedenk den smaad, dien elk van Uwe knechten lijdt,
Waarmee elk machtig volk mijn bang gemoed doorsnijdt;
Den smaad, o HEER', waarmee Uw haters ons beladen,
Waarmede zij den gang van Uw Gezalfde smaden.
Gij immers wilt of zult nooit onze hoop beschamen;
Den HEER' zij eeuwig lof en elk zegg': "Amen, Amen!" |
|