Laat Uw gena ons met haar troost verrijken,
En laat Uw werk aan Uwe knechten blijken,
Uw heerlijkheid niet van hun kindren wijken;
Uw liefd', Uw macht behoed' ons voor bezwijken.
Sterk onze hand, en zegen onze vlijt;
Bekroon ons werk, en nu, en t' allen tijd'. |
|