'k Slijt den nacht in eenzaam waken,
Als een mus op stille daken;
Daar mijn wreevle vijand raast
En door hoon mijn ziel verbaast.
Zij, die mijn bederf betrachten,
Mij den gansen dag verachten,
Mij in 't openbaar onteren,
Durven roekloos bij mij zweren. |
|