De Godheid sprak en donderd' in de lucht.
De woeste zee, verschrikt door 't sterk gerucht,
Vlood haastig heen naar 't perk, haar aangewezen.
Het log gevaart' der bergen, opgerezen,
Vertoonde 't eerst zijn korts onzichtbren top,
En hief alom de fiere kruinen op.
't Ontelbaar tal van vruchtbre dalen daalde,
Ter juister plaats, die Gods bevel bepaalde. |
|