D' onpeilbre zee bergt in haar ruimen schoot
Een talloos tal van schepslen, klein en groot,
Die in haar diept' al weemlend zich vergaren.
Het golvend ruim der rusteloze baren,
Wordt steeds doorkruist van schepen, wijd en zijd;
Daar zwemt en duikt het schubbig heir om strijd;
Daar laat Gij zelfs den Leviathan spelen,
Den schrik der zee in deze vreugde delen. |
|