[1]
(Voor de bevestiging:)
1
Wij loven U, o God en Heer,
om 't groot geheimenis:
een liefde, kostbaar en zo teer,
in man en vrouw, elkaar tot eer,
naar uw gelijkenis.
[2]
(Na de bevestiging:)
2
Uit harten waarin liefde brandt
hebt u hun "ja" gehoord.
U bindt hen met een vaste band
en leidt hen aan uw vaderhand
op al hun wegen voort.
[3]
(Voor de inzegening:)
3
Zij slaan hun ogen naar omhoog
en knielen voor U neer.
Uw trouw reikt tot de hemelhoog,
op hen rust uw beschermend oog,
U geeft uw zegen, Heer.
[4]
(Na het 'amen' van de inzegening:)
4
O Heer, die hen tot herder zijt,
neem toch uw stok en staf.
Laat hen de weg, door U geleid,
vertrouwend gaan, in zekerheid
dat U de zegen gaf. |
|